De dreiging hangt in de lucht
Het is 17 september 1944. Prachtig mooi weer hult het dorp Wolfheze in zomerse sferen. De 18–jarige Gerrit Brink kan niet écht genieten van de najaarszon. Hij heeft een naar voorgevoel. Dat heeft te maken met het luchtruim boven hem. In het luchtruim heerst een dreiging alsof gevaar in de lucht hangt. Waarom vliegen er vandaag zoveel vliegtuigen boven Wolfheze? Dan is het klokslag 12 uur. Opeens wordt het pikkedonker in de zonneschijn. Het licht wordt tegengehouden door talloze vliegtuigen. Bommenwerpers doen hun intrede in het luchtruim van Wolfheze. Een zoemend en oorverdovend geluid kondigt het begin aan van het bombardement.
Gerrit Brink
Op dat moment is Gerrit in het gebouw ‘Wolfheze 2’ dat in het centrum van Wolfheze staat. Dit is de naam voor de inrichting voor krankzinnigen, in de volksmond ook wel stichting genoemd. Gerrit is geen patiënt, maar onderduiker–verpleger.
In februari 1944 is hij 18 jaar geworden. En als je 18 bent, moet je voor de Duitsers als dwangarbeider werken. Om uit handen van de vijand te blijven, moet Gerrit onderduiken. Hij heeft een plek gevonden in de stichting. Hier wordt hij – uit het zicht van de vijand – ingezet als verpleger.
Vandaag heeft Gerrit dienst op de dagzaal. Hij is verantwoordelijk voor 40 patiënten. Net voor het middaguur komt een collega–verpleger naar hem toe. Hij zegt: “Gerrit, ik neem 10 mensen van je mee om eten te halen in de centrale keuken.”
De groep loopt naar buiten richting de keuken die in een ander gebouw staat. Zij zijn tijdens het bombardement allemaal omgekomen.
Het bombardement
Terug naar het begin van het bombardement. Het is klokslag 12 uur. Een oorverdovend zoemend geluid barst los. De bommenwerpers lossen hun lading. Opeens stort het gipsplafond naar beneden. Ramen springen kapot.
Gerrit schreeuwt zo hard als hij kan tegen de patiënten: “Iedereen onder de tafels.” Horen en zien vergaan hem. Hoe lang het heeft geduurd, weet Gerrit niet. Het bombardement lijkt uren te duren. Achteraf blijkt het maar een paar minuten geweest te zijn.
En dan wordt het stil. Doodstil. Langzaam trekt het stof op. Gerrit kruipt onder de tafel vandaan. Naast hem ziet hij een patiënt liggen. Hij is overleden. Zijn schedel is eraf en Gerrit ziet de hersenen op de grond liggen.
Dan loopt Gerrit de gang op en ziet de baas van het paviljoen en zijn vriend Harm Baas. Een kwartier voor het losbreken van het bombardement heeft Gerrit met Harm gesproken.
Harm was naar de kerk geweest en had verteld: “Je zult wel zeggen dat de wereld vanmiddag vergaat. Zo heeft de dominee gepreekt.” Aan deze voorspellende uitspraak denkt Gerrit terug als hij Harm ziet. Voor Gerrit vergaat de wereld echt op dit moment.
De baas van het paviljoen zegt tegen Gerrit en Harm: “Jongens, jullie moeten alle mensen in dit gebouw verzamelen die niet gewond zijn. Ga ermee van het terrein af. Breng ze naar achter de stichting.”
De jongens zoeken en verzamelen 72 van over de 100 patiënten die op dat moment nog in en rond het gebouw zijn. Gerrit en Harm zelf zijn niet gewond. Ze hebben geen enkel schrammetje.
Gerrit leeft in onzekerheid over het welzijn van zijn familie. Zijn 2 broers, 2 zussen en ouders wonen allemaal in Wolfheze. Hoe is het met ze? Moderne media zijn er niet. Er is dus geen enkele manier om contact te leggen met elkaar. Maar tijd om daarover na te denken, is er niet.
Op dit moment zijn de patiënten de eerste zorg van Gerrit. Zijn verantwoordelijkheids
Onderstaand fragment hoort bij de serie van geschreven portretten ‘De laatste overlevenden van de Tweede Wereldoorlog’. Gerrit Brink vertelt hoe hij het bombardement van Wolfheze heeft ervaren. Hij was toen 18 jaar oud. Het bombardement was onderdeel van ‘Operatie Market Garden’, beter bekend als ‘De Slag om Arnhem’. Het interview heeft plaatsgevonden in januari 2013.
één gruwelijke warboel
Het enige doel van Harm en Gerrit is om de 72 patiënten in veiligheid te brengen. Ze willen zo snel mogelijk het dorp uit omdat ze bang zijn voor nog een bombardement. De groep loopt in snelle pas richting de hei. Onderweg zien ze de vele verwoestingen.
Het dorp is veranderd in een grote ruïne. Gebouwen en huizen zijn ingestort. Het is één gruwelijke warboel.Overal zijn doden en gewonden. Iedereen loopt in paniek maar gewoon een kant op, hopend op het vinden van een veilig heenkomen of een familielid. Er heerst één grote verwarring. Hier en daar zijn kraters in de grond van de bominslagen.
De groep bereikt in veiligheid de hei. Dan gebeurt er iets in het luchtruim boven de hei. Talloze vliegtuigen doemen op aan de horizon. Nee, niet weer opnieuw een bombardement! Wat nu? Zo snel als ze kunnen, verbergen Gerrit en Harm de patiënten in de bosjes. Ze hopen dat ze daardoor niet gezien worden. Maar deze keer komt er geen bommenregen.
Gerrit vertelt: “De hele lucht was vol met parachutisten. Het waren de Engelsen. Sommigen kwamen met vouwfiets uit de lucht naar beneden. Bij de landing groepeerden de parachutisten zich. Daarna marcheerden ze in groepen weg.
En toen kwamen er weer vliegtuigen. Twee vliegtuigen waren aan elkaar verbonden via een koord. Het eerste vliegtuig was een motorvliegtuig en de tweede een zweefvliegtuig. En we zagen het koord van het andere naar beneden vallen toen ze werden losgekoppeld.
Zo landden tientallen zweefvliegtuigen bij ons op de hei. De vleugel van het zweefvliegtuig werd eraf gehaald en toen kwamen er jeeps, kleine kanonnetjes en aanhangwagens uit. Hoe laat het toen was, weet ik niet meer. Ik had geen horloge en geen benul meer van tijd.”
Bron Video: Nederlands Instituut voor Militaire Historie . (2015, januari). Operatie Market Garden. Van: https://www.youtube.com/watch?v=Q44Eyq8NVS4
De slag om Arnhem
Gerrit, Harm en de 72 patiënten staan op de hei. Inmiddels begint het te schemeren. De groep is zomers gekleed en het wordt koud. In alle haast hebben ze geen tijd gehad om warme kleding mee te nemen.
Een onderwijzer spreekt Gerrit en Harm aan. De jongens hebben verplegersjasjes aan. Daardoor zijn ze te onderscheiden van de patiënten. De onderwijzer zegt: “Als je de mensen eten wilt geven, zorg ik daar wel voor. Zie je de boerderij in de verte? Ga daar heen. Ik zorg dat er brood gebracht wordt.”
De groep loopt over de hei richting de boerderij. Onderweg passeren ze Engelse parachutisten die op de hei zijn gedropt. Er worden vriendschappelijke groeten uitgewisseld. Meer niet. Ze maken geen praatje met elkaar. De soldaten hebben geen tijd.
Ze marcheren in volle snelheid richting Arnhem dat 10 kilometer verderop ligt. Daar moeten ze vechten tegen de Duitsers. Deze veldslag is de geschiedenis ingegaan als ‘De slag om Arnhem’. Deze vindt plaats van 17 tot 25 september 1944 en is onderdeel van ‘Operatie Market Garden’.
De groep komt aan bij de boerderij. Gerrit en Harm snijden het brood. Van de boer krijgen ze een emmer spekvet. Dat smeren ze erop en daarna delen ze het eten uit aan de patiënten.
De onderwijzer die voor het brood gezorgd heeft, spreekt Gerrit en Harm opnieuw aan. Hij zegt: “Mijn school staat hier vlakbij in Heelsum. Dat is vanaf hier ongeveer 2 kilometer lopen. De school is in beslag genomen door de Duitsers, maar zij zijn allemaal gevlucht. De bedden staan er nog steeds in.”
Na het eten leiden Gerrit en Harm de patiënten naar de school in Heelsum. Ze leggen de mensen met kleren en al in bed en zij vallen als een roos in slaap. Maar de jongens doen zelf geen oog dicht. Ze houden de hele nacht de wacht.
Om 08:00 uur komt de onderwijzer gehaast de school binnen. Hij zegt: “Jullie moeten nu weg want de Duitsers zijn terug.” De groep verlaat gelijk de school. Ze gaan op pad naar Bennekom. Dat is ongeveer 6 kilometer lopen. Daar worden ze opgevangen in een school.
De stichting had veel meer patiënten dan de 72 die Gerrit en Harm onder hun hoede hadden. De stichting probeerde alle patiënten en personeel weer in stichtingsverband te krijgen. Na het bombardement was iedereen naar omringende dorpen en steden gevlucht. Het nieuws dat iedereen weer bij elkaar moest komen, ging van mond–tot–mond.
Gerrit hoorde via via dat er veel mensen van de stichting in Ede waren. Zo ging de steeds maar groter wordende groep van de stichting op pad van Bennekom naar Ede. Dat is ongeveer 5 kilometer lopen. Daar verblijven ze een paar weken. Dan horen ze dat ze naar Barneveld moeten. Deze keer worden ze met paarden en wagens vervoerd.
De Razzia van Putten
Het is inmiddels oktober 1944. Vanuit Barneveld reist Gerrit met de stichting verder via Voorthuizen en Putten naar Ermelo.
Gerrit: “Toen we in Putten waren, hoorden we dat er net ruim 600 mannen waren ontvoerd door de Duitsers. Sommige huizen brandden nog. Je voelde een heel angstige sfeer. Hoe dat voelt, kan ik niet vertellen of uitleggen. (Deze gebeurtenis is de geschiedenis ingegaan als de ‘Razzia van Putten’, redactie.)
In Ermelo hebben we tot het einde van de oorlog gewoond in de kerk van ‘s Heerenloo. Ik meen dat de bevrijding plaatsvond op 15 april 1945. Ik had toen nachtdienst gehad en was dus overdag vrij. Ik hoorde dat de Engelsen in Ermelo waren. Ik ben gaan kijken en we hebben ze gezien. In het dorp zag ik Engelse jeeps en tanks rondrijden.
Na de oorlog ben ik teruggekeerd naar ons huis in Wolfheze. Ik kan niet beschrijven wat voor een chaos ik aantrof bij terugkomst. Het was een spookdorp geworden. De ramen van alle huizen waren kapot. Door de wind wapperden gordijnen van binnen naar buiten.
Op straat zag ik van alles liggen. Weet je wat ik op straat heb gevonden? Een gedeelte van de Statenbijbel die mijn vader van zijn vader had gekregen. Deze was helemaal kapot. Ook vond ik ergens in de straten een deel van mijn fotoalbums. Overal lag wat. Er was heel veel kapot en we moesten alles opnieuw inrichten in ons huis.”
Ontruiming Wolfheze
Terug naar het moment van het bombardement. Hoe is het eigenlijk gegaan met de familie van Gerrit in Wolfheze? Het goede nieuws is dat zijn hele familie de aanval heeft overleefd.
Na het bombardement en de invasie van de Engelsen breekt er een hevige strijd uit met de Duitsers. Het dorp Wolfheze wordt op last van de Engelsen en de Duitsers ontruimd. Iedereen moet gelijk weg. Talloze families worden uit elkaar getrokken. De verwarring is zo groot dat mensen elkaar kwijtraken.
Direct na het bombardement gaan de vader en moeder van Gerrit op zoek naar hun kinderen. Vader rent over de spoorlijn richting het Blindenhuis dat even buiten Wolfheze ligt. Daar werkt zijn dochter. Hij valt onderweg in een bomkrater, klimt eruit en snelt verder. Als hij aankomt, staat het Blindenhuis in brand, maar zijn dochter is nog in leven.
Moeder snelt ondertussen richting de stichting. Zij vindt haar dochter die ook in de stichting werkt en zoekt verder naar Gerrit. Maar hem vindt ze niet. Dan ziet moeder een patiënt van de stichting lopen en aan hem vraagt ze: “Hebt u mijn zoon Gerrit gezien. Weet u waar hij is?” De patiënt antwoordt: “Ja, hem heb ik gezien. Hij is weggegaan met een groep.”
Moeder weet nu dat haar zoon in leven is. Maar hoe vind je elkaar? Er is geen telefoon, internet of postbezorging. Mensen vragen aan elkaar of ze hun dierbaren hebben gezien. Zo ook de ouders van Gerrit. Hebt u mijn zoon gezien? Weet u welke kant hij opgegaan is? Kunt u mij vertellen waar hij is? En uiteindelijk hebben ze vragenderwijs hun zoon gevonden.
Gerrit weet de datum niet meer. Maar op een dag komen zijn ouders vanuit Ede naar hem toe. Op dat moment is Gerrit in Barneveld. Ze hebben elkaar die dag veel te vertellen.
Ingezet als dwangarbeider
Zijn ouders wonen nog een tijdje in Ede. Daarna gaat moeder samen met 3 kinderen lopend op pad naar Ebbenbroek, dat ligt bij Hardenberg in de provincie Overijssel. Daar woont de oma van Gerrit samen met een oom en tante op een boerderij.
Gerrit: “Mijn broertje dat 10 jaar was, vroeg op een gegeven moment aan mijn moeder ‘waarom gaat oma steeds met eten naar de schuur?'” De volgende dag hebben ze hem weggebracht naar een andere oom en tante. Er woonden namelijk Joden in de schuur. Ze waren bang dat hij zich per ongeluk zou verspreken en zo de Joden zou verraden.”
Vader gaat niet weg uit Ede. Hij wil in de buurt blijven van zijn dochter en Gerrit. Beiden werken voor de stichting. Gerrit: “Samen met 8 andere mannen ging vader vanuit Ede op de fiets naar Wolfheze. In de gebouwen van de stichting lagen vele voorraden eten, drinken, kleren, lakens en dekens. Dat mochten zij, alleen met toestemming van de Duitsers, ophalen. Ze hebben vrachten vol mogen ophalen.
Toen mijn vader een keer met 8 man weer polshoogte ging nemen, werden ze gevangengenomen door de Duitsers. Ze hadden namelijk geen toestemming gevraagd. Dat moet in november 1944 geweest zijn. Toen werd vader ingezet als dwangarbeider. Hij moest voor de Duitsers werken zoals prikkeldraadversperringen opruimen.”
De vastgehouden mannen die officieel in Ede wonen, krijgen verlof van de Duitsers om met kerst thuis te zijn. Vader bedenkt zich geen moment en zegt dat zijn gezin in Ede woont. Gerrit: “Vader is er toen gewoon vandoor gegaan.”
Van kennissen koopt vader een fiets. Op eerste kerstdag is hij bij Gerrit die verblijft in de kerk van ‘s Heerenloo in Ermelo. Hier is vader een paar weken geweest. Hij wil heel graag naar zijn vrouw toe in Ebbenbroek. Maar dat is onmogelijk. Vader moet namelijk de brug over bij Zwolle. En dat is een probleem. De brug is in handen van de Duitsers. Iedereen wordt bij de brug gecontroleerd door de vijand.
Gerrit: “Vader was toen 49 jaar. Je moest toen nog als dwangarbeider werken voor de Duitsers. Hij zou dus gelijk opgepakt worden. Maar als je ouder was dan 50 jaar, was je vrijgesteld van dwangarbeid. Het verzet heeft zijn paspoort vervalst zodat vader ouder was dan 50 jaar. Toen mocht hij dus als vrij man de brug over. Dat is gelukt. Vader heeft samen met mijn moeder tot aan het einde van de oorlog in Ebbenbroek gewoond.”
We wisten het
Het is 25 januari 2013. Gerrit woont sinds een aantal jaar in Ommen om zo dichter bij zijn kinderen te zijn. Hij zit tijdens het interview in een fauteuil bij het raam met zicht op de achtertuin. Hij praat rustig en bedachtzaam.
Rondom zijn huis is het stil. Het is de rust van een straat in vrede. Een enkele keer rijdt er een auto voorbij. Een moeder met haar kleine meisje op een fietsje passeert het huis. Maar de rust is relatief.
Nu Gerrit in zijn gedachten terugkeert naar het verleden, komen de beelden van de verwoestende oorlog terug. In zijn hoofd is er geen rust. De woorden die hij gebruikt zijn zorgvuldig uitgekozen: zakelijk en neutraal. Het lijkt net alsof hij de toehoorder de ellende die hij heeft meegemaakt wil besparen door het gebruik van niet–emotioneel geladen woorden.
Over het begin van de oorlog vertelt hij: “Ik was 14 jaar toen de oorlog op 10 mei 1940 uitbrak. Ik lag die dag op bed toen er opeens veel rumoer bij ons in de straat was. Ik hoorde ook vliegtuigen in de lucht. Nederland was in oorlog met Duitsland. Dat hoorde ik van vrienden en buren. We hadden thuis een radio en die hebben we aangezet.
Ik kan me nog herinneren dat ik verwarde berichten hoorde want de een sprak zus en de andere zo. Ik geloof dat er een omroeper was die vertelde: ‘En nu vallen ze ons hier aan!’Er werd geschoten door vliegtuigen. Dat hoorde ik op de radio. Het eerste dat ik toen dacht, was: wat gaat er nu gebeuren?
Ik ging niet naar school want ik werkte al bij een fietsenmaker in Oosterbeek. Ik ging daar altijd met de fiets naartoe vanuit Wolfheze waar ik woonde. Maar op die dag niet want Duitsland was ons land binnengevallen. En ja, wat zag je eigenlijk? ‘s Middags heb ik Duitse soldaten gezien in ons dorp.
Wat merkte ik van de Duitsers? Je kon Duitsers tegenkomen. Zij waren niet altijd onvriendelijk hoor. Soms ging ik op de fiets naar Arnhem. Ik kwam dan langs een school die door de Duitsers was ingenomen. Daarin was de SS gevestigd. Zij deden lelijk. Schreeuwen en doen en met geheven arm omhoog ‘Sieg Heil’ roepen. Dat was hun eigen.
Maar er waren ook anderen. Ik fietste een keer uit Wolfheze weg. Toen zag ik een Duitse officier in zijn vrije tijd een film maken en fotograferen.
Toen ik een jaar of 16 was, heb ik een keer iemand gezien met een Jodenster op zijn kleren. Dat was ergens in een winkel. Ook kan ik me een bord herinneren met de tekst ‘Verboden voor Joden’. Verder ben ik tijdens de oorlog geen Joden tegengekomen. Ze waren natuurlijk ook ondergedoken.
We hoorden via via over de concentratiekampen en dat daar Joden werden vergast. Dat werd van mond–tot–mond doorverteld. En ja, wij geloofden dat nieuws. We wisten dat het geen gerucht was.
Toen ik 18 jaar werd, moest ik als dwangarbeider voor de Duitsers werken. Dat wilde ik niet. Daarom ging ik onderduiken bij de stichting. Tegelijkertijd moest ik meehelpen als verpleger. Je moest wat leren. Er waren weleens razzia’s. Dan hoorden we: ‘Vannacht komt er een razzia en jullie moeten jezelf verstoppen.’
Ik ging vaak samen met mijn vriend Harm Baas weg. Hij was ook onderduiker–verpleger. We gingen samen op pad, een beetje de bossen in. We hebben een keer in een hooiberg bij een boerderij geslapen en dachten dat niemand ons gezien had. ‘s Ochtends werden we gewekt door de boer. Hij had ons allang opgemerkt en zei: ‘Kom maar jongens, het eten staat klaar’. Tja, ergens ben je heel naïef.”
Engels bombardement
Gerrit: “We gingen er vanuit dat de Engelsen ons dorp Wolfheze hadden gebombardeerd. Zij probeerden telkens Duitse punten te frustreren. Een paar weken voor het bombardement was er een beschieting geweest op een munitietrein in Wolfheze.
Op een dag kwam er een Engels gevechtsvliegtuig overvliegen. Dat zag de stationschef. Hij zei tegen de machinist om de trein gelijk weg te rijden. Toen heeft de machinist de trein naar een open stuk gebracht waar geen huizen stonden, alleen bos en hei. Daar is de trein kapotgeschoten door het gevechtsvliegtuig. De trein heeft de hele nacht gebrand.
En waarom de Engelsen Wolfheze hebben gebombardeerd? Dat is nog steeds een raadsel. Ik heb wel een verklaring en deze heb ik in boeken gelezen. In de hoofdlaan van de stichting stond een hele lange rij Duitse kanonnen. Misschien zijn de Engelsen ervan uitgegaan dat er allemaal Duitsers waren in de gebouwen van de stichting. Maar dat was niet zo.
Toen wij na het bombardement gevlucht waren naar de hei, hebben andere mannen gewonden moeten zoeken. Ook hebben ze doden moeten dragen naar begraafplaatsen. Ik ken een jongen die toen net als ik 18 jaar was. Hij heeft dat ook moeten doen. Als hij nu een bepaalde weg loopt, moet hij nog steeds huilen van alles wat hij meegemaakt heeft. Die beelden raak je nooit meer kwijt.”
Dank voor dit verslag! Mijn moeder, destijds 18 jaar, zat op 17 september 1944 ook in de kerk van Wolfheze. Zij kwam zelf uit Arnhem (Huijghenslaan 6) en logeerde dat weekend bij een vriendin in Wolfheze. Haar vader (mijn grootvader) was tijdelijk ondergedoken. Zij wist niet waar hij was, maar zij zag hem die ochtend in de kerk. Zijn onderduikadres was in Wolfheze. Veel zaken uit het verhaal van Gerrit Brink komen mij bekend voor uit de verhalen van mijn moeder.
Ik ben op zoek naar een foto van het onderduikadres. Ik weet alleen dat het huis op een heuveltjes stond met een grote kelder onderin het huis. Daar schuilden de mensen tijdens de luchtlanding.
Van mijn moeder weet ik ook dat er een bom op het kerkplein zou zijn gevallen.
Hallo meneer Posma,
Bedankt voor uw reactie. Dat doet me goed. Ik hoop dat u een foto vindt van het onderduikadres.
Met vriendelijke groet,
Doriet Begemann